De meeste psychiatrische stoornissen zijn in hoge mate genetisch gecorreleerd. Dat weten we omdat binnen families, die dezelfde genen delen, bepaalde stoornissen vaker voorkomen. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de genetische verschillen tussen stoornissen. Onderzoekers van Amsterdam UMC en de Harvard Universiteit hebben een nieuwe techniek en software ontwikkeld om psychiatrische stoornissen onderling te vergelijken. Zo zijn de genetische verschillen onderzocht tussen 41 duizend patiënten met schizofrenie, 20 duizend patiënten met bipolaire stoornis, 170 duizend patiënten met een depressieve stoornis en tienduizenden mensen met vijf andere psychische aandoeningen.
Genetische verschillen
De onderzoekers vonden op genetisch niveau opmerkelijke verschillen tussen de aandoeningen. Onderzoeker Wouter Peyrot: “We hebben op 196 plekken in het DNA genetische verschillen tussen psychiatrische stoornissen gevonden. Zo zagen we onder andere dat genen die een rol spelen bij de groei van zenuwcellen meer aangedaan zijn bij patiënten met schizofrenie dan bij mensen met bipolaire of depressieve stoornissen. Interessant is dat deze bevinding aansluit bij eerdere resultaten dat schizofrenie samenhangt met het verminderen van het aantal verbindingen tussen de zenuwcellen tijdens de adolescentie en jong volwassenheid.”
Nieuwe aanpak
Deze studie kent een bijzondere aanpak. Voor het eerst zijn op grote schaal patiënten met verschillende stoornissen onderling vergeleken. Voorheen werd steeds een vergelijking gemaakt tussen gezonde proefpersonen en mensen met een stoornis. Peyrot: “De uitkomsten leveren een belangrijke bijdrage aan de kennis over de genetische en biologische verschillen tussen psychiatrische stoornissen. Daarnaast kan onze software ook makkelijk worden toegepast op het genetisch vergelijken van andere, niet-psychiatrische ziekten. Bijvoorbeeld de ziekte van Crohn met colitis ulcerosa.”
Therapeutische toepassingen
Op dit moment hebben de uitkomsten van deze studie nog geen gevolgen voor de behandeling van psychiatrische patiënten. De verwachting is dat ze in de toekomst relevant kunnen zijn voor het verbeteren van de diagnostiek en voor het ontwikkelen van meer op de individuele patiënt toegespitste therapie. Peyrot: “We moeten reëel zijn. Genetisch onderzoek zal niet van vandaag op morgen de klinische praktijk verbeteren. Maar op basis van de enorme vooruitgang in de afgelopen jaren is er veel optimisme dat dit op termijn wel zal gebeuren. Zowel wat betreft genetische voorspellingen, die de klinische diagnostiek kunnen ondersteunen, als wat betreft het ontrafelen van de biologische mechanismen en daarmee hopelijk de ontwikkeling van nieuwe medicijnen.”
Kijk hier voor de publicatie op Nature Genetics.
Tekst: Jan Spee